Wanneer het huis precies gebouwd is, is nog onbekend. Een overlijdensbericht in de Arnhemse Courant van 1829 noemt het huis al, maar er zijn tijdens de verbouwing fundamenten gevonden die wijzen op nog veel vroegere bebouwing. Het huis staat in elk geval aangegeven op de eerste kadasterkaart van 1832. De Brummense huizen Rhienderstein, Beukenhorst en Beelhorst lijken in opzet zoveel op elkaar, dat ze best door dezelfde aannemer of architect gebouwd zouden kunnen zijn. Rechts naast De Beelhorst stond vroeger het koetshuis. Het is rond 1925 afgebroken en vervangen door een schuur en een klein huis voor de gemeentesecretaris. Tot voor kort woonde hier mevrouw Woerdman.
In de tuin is een hele verzameling Goudse pijpjes opgegraven, die deels stammen uit de zestiende en zeventiende eeuw. Bouwkundige experts zien in de manier van houtbewerking van de balken technieken terug die ook uit eind 18de eeuw zouden kunnen stammen. Dat alles wijst op een lange geschiedenis van bewoning.
De eerste gedocumenteerde eigenaar is jonkheer Nicolaas Hendrik Schrassert (1766-1829), oud-burgemeester van Arnhem, lid van de provinciale staten en vrederechter in Brummen. Hij schrijft begin 1829 zijn testament in de Beelhorst samen met de Brummense notaris Kruijff. In maart 1832 overlijdt jonkheer Schrassert en vererft het huis aan zijn zus Jonkvrouwe Johanna Elsabé Schrassert, die zelf al een jaar later overlijdt. Zij bezat ook grote stukken grond en diverse boerderijen aan de overzijde van de straat, op de plek van de huidige Pothof en aan de achterzijde van het huis tot aan de huidige Ambachtstraat. Het geheel was toen 102 hectare groot; tegenwoordig is de grond van Beelhorst nog maar 1.400 m2. Daarna wordt David Rodenberg als eigenaar genoemd. In 1845 wordt Baron Van Wijnbergen Bussloo eigenaar en van 1867 tot 1878 is het huis eigendom van emeritus predikant Hendrik van Voorst en zijn echtgenote.
Vervolgens is het geveild en door de gemeente Brummen aangekocht en is het van 1880 tot 1941 als gemeentehuis gebruikt. Architect voor de inrichting als gemeentehuis was aannemer Carmiggelt, die korte tijd later de huizen voor zijn drie dochters bouwde aan de overkant van de weg. Na aankoop door de gemeente zijn allerlei zaken uit het interieur, zoals schouwen, geveild.
In de tijd dat het gemeentehuis was hadden de veldwachters hun cachot in de gewelven van de kelder. Er bestaat een mooie foto uit 1924 waar burgemeester Graaf Van Limburg Stirum bij zijn aantreden welkom wordt geheten in het gemeentehuis door het meisje Gerda Blankenheym (toen woonachtig in het Polderhuis, ook in dit boek). In 1941 verhuisde het gemeentehuis naar de Engelenburgerlaan. Tot 1949 was het distributiekantoor, waarbij in de oorlog kamers verhuurd werden aan leden van de NSDAP; daarna zat er tot 1957 een landbouw-huishoudschool.
Van 1957 tot 1982 was het in gebruik als verenigingsgebouw. Omstreeks 1960 moest na een brand het dak vervangen worden, waarbij het aantal dakkapellen veranderd is naar drie voor en één achter. Na 1982 werd het politiebureau. Eerst was het thuisbasis van de Rijkspolitie en vanaf 1994 van de Politie regio Noord- en Oost-Gelderland. Door al die verschillende gebruikers is het van binnen meerdere keren sterk aangepast. Er waren op diverse plekken in het gebouw wc’s en douches gebouwd, verschillende keukenblokken ten behoeve van de huishoudschool bevonden zich in de ruimte rechts achterin. In het souterrain zijn in de jaren tachtig twee politiecellen gebouwd met ook daar weer sanitair.
De huidige bewoners kochten het pand in 2006. Ze hadden enige tijd nodig voor het realiseren van verbouwingsplannen en vergunningen. In de tussentijd hebben er mensen anti-kraak gewoond. Sinds eind 2008 is het pand verbouwd. Vanaf eind 2009 is het wederom in gebruik als woonhuis. Hun eerste aandacht is uitgegaan naar de verwijdering van alle latere toevoegingen, tussenvloeren, verlaagde plafonds, sanitairblokken etc. Na bestrijding van boktor en houtworm zijn de balken overal tevoorschijn gehaald en geschilderd. De charmante balkjes die de dakkapellen dragen kun je op de bovenste etage zien zitten. Net als bij de sporen van boktor in de dragende balken is geen poging gedaan om dit te verbergen. De centrale gang in het midden van elke verdieping met aan weerszijden gespiegelde deuren naar de diverse ruimtes is karakteristiek voor de bouwwijze. Een opmerkelijk detail is de overgang van het nette oude voorhuis naar het minder afgewerkte achterhuis. Daarvan getuigen de ijzers die de netjes bewerkte balken verbinden met de grovere. Een marmeren fonteintje bij de achterdeur is nog een van de weinige bewaard gebleven negentiende-eeuwse details.
Doordat voor vloerverwarming is gekozen zijn er nergens radiatoren. Waar mogelijk is het oude bewaard of teruggehaald, in combinatie met strakke moderne elementen als glazen dubbele deuren geeft dat een warm en tegelijkertijd eigentijds effect. De badkamers en wc’s zijn door inventief gebruik van de aanwezige ruimte bijzondere kamertjes geworden.
Een nieuwe toevoeging is de veranda aan de achterkant. Doordat hiervoor oude stenen zijn gebruikt, die aansluiten bij de bakstenen van het hoofdhuis, lijkt dit een heel natuurlijke aanvulling.
Heeft u herinneringen die u wilt delen en op de website mogen, dan hoor ik het graag. Via het contactformulier kunt u uw verhaal delen. Ik zal het dan onderaan deze website toevoegen.
Dit verhaal is ook opgenomen in het boek: “Een kijkje achter de deur van.. monumenten in de gemeente Brummen”.